Waterschappen gebruiken polymeer (een flocculant, ook wel poly-elektroliet of PE) om de ontwatering van het slib te verbeteren. Recent onderzoek door Aiforo in opdracht van STOWA laat zien dat het belangrijk is om te controleren dat de aanmaak van het polymeer goed verloopt. De meeste waterschappen gebruiken tegenwoordig emulsies van dit polymeer en vaak wordt gedacht dat de aanmaak van de polymeer oplossing minder nauw komt dan bij het gebruik van poedervormige polymeren. Toch hebben ook de vloeibare polymeren vaak nog een rijpingstijd van 10-20 minuten nodig. Ook is het belangrijk dat de initiële menging van polymeer en water goed en met voldoende energie plaats vindt.
Het STOWA onderzoek laat zien dat een simpele meting van de viscositeit goed bruikbaar is om de goede werking van de polymeer aanmaak te controleren. Met behulp van deze meting konden bij 3 van de 5 onderzochte ontwateringslocaties afwijkingen worden geconstateerd. In de meeste gevallen ging het hier om afwijkingen van de aanmaakconcentratie en om sterke variaties in deze concentratie. Met name variaties in de aanmaakconcentraties zijn ongewenst omdat hierdoor de regeling van de centrifuge of zeefbandpers moeilijk is in te stellen.
Bij één waterschap werden zelfs variaties van meer dan 20% gemeten in de aanmaakconcentratie. Deze variatie werd veroorzaakt door een onvoldoende sterke menging van polymeer en water. Inmiddels heeft dit waterschap deze menging aangepast en nu is de variatie minder dan 3%. Het ontwateringsresultaat nam hierdoor toe met 1 tot 2% ds.
Het onderzoek laat ook zien dat het zoutgehalte van het aanmaakwater een grote invloed heeft op de viscositeit van de verkregen oplossing. Dit wijst er op dat de polymeer ketens zich in zout water minder goed uitstrekken. De scope van het onderzoek liet echter niet toe om goed te onderzoeken of dit ook een daadwerkelijk negatief effect heeft op de ontwaterbaarheid van het slib.