Het slib uit de rioolwaterzuivering wordt momenteel zo ver als mogelijk ontwaterd met behulp van zeefbandpersen, centrifuges en filterpersen. Het ontwaterde slib bevat nog steeds maar 20-30% droge stof en dus nog heel veel water. Dit wateraandeel bemoeilijkt de inzet van slib als energiedrager en verhoogt de kosten voor slibtransport. Bovendien zijn er veel kosten gemoeid met het ontwateren van het slib. Het is daarom interessant om deze ontwatering te verbeteren.
Tegelijkertijd zijn er signalen bij de waterschappen dat de ontwaterbaarheid van slib in de laatste jaren steeds slechter wordt. Tot nu toe uit zich dit vooral in een toename van het polymeerverbruik bij de ontwatering van het slib, terwijl het gemiddelde droge stof gehalte in het afgevoerde slib licht afneemt, zie ook onderstaande tabel. Door de toename van het PE-verbruik gaven de waterschappen in 2009 naar schatting 3,3 miljoen euro/jaar meer uit aan chemicaliƫn voor het ontwateren van het slib in vergelijking met 2006.
Tabel: ontwikkeling kentallen ontwatering slib van rwzi’s (data uit bedrijfsvergelijking waterschappen)
Eenheid | 1999 | 2002 | 2006 | 2009 | |
Droge stof in slib | % van slibkoek | 23,4 | 23,6 | 23,2 | 22,8 |
Polymeerverbruik | g/kg droge stof | 7,8 | 8,3 | 9,5 | 11,3 |
Energieverbruik | kWh/kg ds | 0,13 | 0,12 | 0,12 | 0,10 |
De oorzaak van deze verslechtering van de ontwaterbaarheid is tot nu toe niet helder. Vaak wordt deze verslechtering toegeschreven aan de toename van het gebruik van biologische defosfatering. Andere belangrijke invloedsfactoren zijn de mate van gisting van het slib, het soort ontwateringsmachine, de mate van toezicht op kwaliteit van de ontwatering en de kwaliteit van het gebruikte poly-electrolyt (PE). Tot nu toe is er geen analyse beschikbaar die de slechtere ontwaterbaarheid van het slib onderbouwt en verklaart.
Een eerste analyse van CBS-gegevens laat zien dat er sinds 2005 vooral bij ontwatering met centrifuges een dalende trend is te zien in het ontwateringsresultaat (van gemiddeld 23,7% in 2005 tot 23,0% in 2009), terwijl zeefbandpersen juist een verbetering van het ontwateringsresultaat laten zien (van 20,5% in 2005 naar 21,4% in 2009). Het is dan ook belangrijk om goed onderscheid te maken tussen de verschillende ontwateringstechnieken.
In april is AIFORO in opdracht van de STOWA gestart met een onderzoek om meer duidelijkheid te krijgen over deze verslechtering in de slibontwatering. Binnen het onderzoek wordt aan de hand van data van het CBS en de bedrijfsvergelijking gezocht naar mogelijke oorzaken. Ook zal bij zes waterschappen meer in detail gekeken worden naar de beschikbare data. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de mogelijke invloeden van de bedrijfsvoering. Een aanvullende literatuuronderzoek ondersteunt de analyse van deze gegevens. Naar verwachting wordt de studie in de zomer van 2012 afgerond.